Suske en Wiske 80 jaar: Deel 4 - Tussen strip en werkelijkheid
Suske en Wiske maken niet alleen tijdreizen met de Teletijdmachine, ze duiken ook moeiteloos het echte leven in. De stripreeks is al sinds het begin in 1945 verrassend actueel. Expo 58, het Rubensjaar, het Mozartjubileum of het opgraven van een VOC-schip: als er iets te beleven valt, zijn onze helden erbij. Studio Vandersteen haalt inspiratie uit het nieuws, reizen, televisie, koninklijke initiatieven of maatschappelijke campagnes. Soms subtiel, soms draait het hele avontuur erom. Eén ding is duidelijk: Suske en Wiske zijn meer dan papieren striphelden. Ze groeien mee met onze wereld en blijven een spiegel van de actualiteit. In tachtig jaar Suske en Wiske zijn fictie en werkelijkheid eindeloos in elkaar overgelopen. We zetten een aantal sprekende voorbeelden op een rij! (De vermelde jaartallen zijn die van de eerste publicatie in de krant).
Naoorlogse wereld
Het eerste Suske en Wiske-verhaal, Rikki en Wiske (1945) speelt zich duidelijk af in de kersverse naoorlogse wereld. Eigenlijk is het gewoon een oorlogsverhaal, met spanningen tussen Oost en West. In het fictieve land Chocowakije – duidelijk geïnspireerd op Tsjechoslowakije – dat zogenaamd naast België ligt, ontwikkelt men een geheime rakettank dankzij gestolen ontwerpen. Rikki, Wiske en tante Sidonie proberen dat wapen in veiligheid te brengen. Het verhaal zit vol spionage. We zien zelfs een plaatje dat agenten van de Gestaco overal loeren, dat natuurlijk naar de Gestapo verwijst.
Het volgende verhaal, Op het eiland Amoras (1945), is het eerste échte Suske en Wiske-avontuur. Hier maakt ook professor Barabas zijn debuut, met zijn beroemde uitvinding: de Gyronef. De vliegmachine lijkt in vorm verdacht veel op de atoombom die eerder dat jaar op Hiroshima is losgelaten. In de oorspronkelijke krantenversie keren Wiske, Sidonie en Barabas huiswaarts met Suske, naar de beschaving. Suske kijkt door een verrekijker en ziet een tentoonstelling van moderne oorlogsmachines. Een somber moment: de ‘echte wereld’ blijkt niet minder gewelddadig dan het eiland Amoras. In de hertekende versie uit 1967 is de scène gewijzigd: Suske hoort via de radio over de oorlog in Vietnam. Een nieuwe oorlog, dezelfde boodschap... Overigens sluit De Dulle Griet (1966) ook af met een verwijzing naar de Vietnamoorlog, met een Vietnamees meisje te midden van vallende bommen.
Vandersteen en de koningskwestie
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog staat België op scherp door de zogenaamde koningskwestie: mag koning Leopold III terugkeren op de troon na zijn omstreden rol tijdens de Tweede Wereldoorlog? Hij heeft zich in 1940 overgegeven aan de Duitsers en blijft in België, terwijl de regering is uitgeweken naar Londen. Dat leidt tot beschuldigingen van collaboratie en zelfs van sympathie voor Hitler, al zijn veel details dan nog onbekend. Vooral in Wallonië en bij linkse partijen is het wantrouwen groot. In Vlaanderen daarentegen stemt 72% in een referendum vóór zijn terugkeer.
Willy Vandersteen, zelf koningsgezind, laat zijn mening doorschemeren in enkele Suske en Wiske-verhalen. Niet met een belerend vingertje, maar via subtiele hints, knipogen en symboliek. In De koning drinkt (1947), De mottenvanger (1948), het slot van De stierentemmer (1950) en vooral in De stalen bloempot (1950), is zijn standpunt duidelijk merkbaar.
Hoewel De koning drinkt – gebaseerd op het bekende schilderij van Jacob Jordaens – vooral een avontuur vol komische gebeurtenissen lijkt, stopt Vandersteen er een onderlaag in. Koning Poefke geneest zijn volk met bier, maar tussen de grappen door zie je de onzekerheid van een vorst die zijn macht ziet wankelen. Een knipoog naar Leopold III, die ook onder druk staat door politieke verdeeldheid en roep om verandering.
In De mottenvanger steekt Vandersteen opnieuw wat politiek in het verhaal. Hij verwijst naar de spanningen rond de koningskwestie en naar de manier waarop België omgaat met mensen die tijdens de oorlog fout zijn, zoals leden van de fascistische Rex-beweging.
De stierentemmer eindigt in de krantenversie met een scène dat onze vrienden vanuit Spanje terugvliegen naar huis “en zweven boven het land van Ja en Neen”. Dat klinkt verdacht veel als België tijdens het referendum over Leopold. Lambik gooit zelfs een spandoek uit het vliegtuig: “JA… Morgen begint ons nieuw avontuur: De stalen bloempot!” Wiske vraagt zich nog af: “Zou dat ook zo lang duren?”. Geen twijfel mogelijk: Vandersteen staat duidelijk aan de kant van de Vlaamse meerderheid die vóór Leopold heeft gestemd. In het album is de strook weggelaten.
In De stalen bloempot, dat vanaf mei 1950 in de krant verschijnt, pakt Vandersteen het groots aan. Hij stopt het verhaal vol politieke symboliek. Het eiland Amoras, waar de Mageren en de Vetten tegenover elkaar staan, lijkt wel een miniatuurversie van België. Is Wiske in Op het eiland Amoras nog koningin, in dit verhaal wordt Suske door de bloempotters tot koning uitgeroepen. Als afstammeling van Amoras-stichter Sus Antigoon is hij zogenaamd de enige wettige troonopvolger, maar staat onder hun volledige controle. Er wordt zelfs een referendum gehouden over de bouw van een kathedraal. De bloempotters willen echter liever een toren van Babbelaar. Het is een duidelijke knipoog naar de Belgische koningskwestie. In de oorspronkelijke krantenversie staan er dialogen met rechtstreekse verwijzingen naar de toenmalige politieke situatie. Voor de albumuitgave in 1951 – Leopold III zit inmiddels weer op de troon – zijn die teksten aangepast.
Opmerkelijk: op de achterkant van de eerste drie Franstalige albums wordt De stalen bloempot wél aangekondigd (als Le pot d’acier), maar het verhaal verschijnt uiteindelijk nooit in het Frans. In Wallonië en Brussel heeft de meerderheid immers tégen Leopold gestemd. Pas in de jaren zeventig, als iedereen allang is afgekoeld, komt het alsnog uit in het Frans (Le pot aux roses).
Politiek gekruide verhalen
In 1974 en 1975 loopt De mollige meivis in TV Ekspres. Het idee komt van Bert Peleman: scoutvriend van Vandersteen én een controversieel persoon. Tijdens de oorlog is Peleman namelijk actief binnen de Dietsche Militie – Zwarte Brigade, een organisatie van nazigezinde militanten. Bovendien schrijft hij in 1942 het boekje Zóó zag Brussel de Dietsche Militanten, gevuld met antisemitische prenten van tekenaar Kaproen – een pseudoniem dat later aan niemand minder dan Willy Vandersteen zelf blijkt toe te behoren...
Na de oorlog krijgt Peleman een levenslange gevangenisstraf wegens hoogverraad, maar komt in 1950 alweer vrij. Hij keert niet terug naar de politiek, maar stort zich op cultuur en toerisme in de Scheldestreek. Hij promoot kunst, geeft boeken uit en richt zelfs het Mercatoreiland op: een centrum voor kunst, cultuur en historie, gelegen in Rupelmonde, de geboorteplaats van aardrijkskundige Mercator. En laat nu net Mercator een hoofdrol spelen in De mollige meivis. In dit verhaal reizen onze vrienden terug naar 1541 en belanden ze in Rupelmonde. Het avontuur speelt zich af tegen een actuele achtergrond: langs de Schelde zijn er plannen voor chemische fabrieken. De titel zelf is ook geen toeval. Peleman schrijft al in de jaren ’30 een gedicht met de titel Ballade van den Meivisch en richt tijdens de oorlog een kunstenaarsgroep op, genaamd De Meivisch.
De mollige meivis lijkt Peleman’s visitekaartje: een mix van streekliefde en 'schone' natuur. Opvallend voor iemand met een verleden dat niet smetteloos is.
In tegenstelling tot Willy Vandersteen, die politieke thema’s vaak subtiel en met een vleugje humor in zijn verhalen verwerkt (behalve De stalen bloempot, dat helemaal draait om de koningskwestie), kiezen Paul Geerts en Marc Verhaegen er vaker voor om complete verhalen rondom politieke of maatschappelijke onderwerpen te maken.
Als er één Suske en Wiske-verhaal is dat stevig politiek gekruid is, dan is het wel De Krimson-crisis, waarvan Vandersteen zelf de synopsis heeft geschreven. Het verhaal start eind 1987 in de krant, midden in de campagne Vlaanderen leeft!, bedoeld om het Vlaamse zelfbewustzijn een boost te geven. Zeer waarschijnlijk is het verhaal vanuit die hoek geïnitieerd. In het verhaal zien we posters en borden van Vlaanderen leeft!, die in werkelijkheid dan ook in het Vlaamse straatbeeld te zien zijn. Er komt een bonte stoet voorbij van Vlamingen uit verleden en heden – van kunstenaars tot volkshelden, van Bruegel tot Urbanus.
De boodschap is duidelijk: wie niet meedoet, telt niet meer mee. De namen van de personages Professor Plan en zijn dochter Anna verwijzen niet toevallig naar het Sint-Annaplan van de regering (1986), een stevig besparingspakket dat vooral onderwijs en sociale zekerheid raakt. .
Geen wonder dat De Krimson-crisis nooit in de Franstalige rode reeks verschijnt. Nummer 215 in het Frans bevat de korte verhalen De dappere duinduikers en Het monster van Loch Ness.
In 2001 gaat Marc Verhaegen volledig los met De koeiencommissie. Door het Babbelveld-Jacobvirus (de ziekte van Creutzfeld-Jakob, beter bekend als de gekkekoeienziekte) krijgen dieren het vermogen om te praten, rechtop te lopen en zelfs politieke partijen op te richten. Uiteindelijk winnen de dieren de verkiezingen. Het album zit vol scherpe verwijzingen naar bekende Belgische politici. Zo lijkt premier Dick Zweijn verdacht veel op Jean-Luc Dehaene.
Het is niet het eerste Suske en Wiske-verhaal met een politieke bite. Eerder verschijnen al strips als Het verdronken land (2001), waarin het dorp Doel bedreigd wordt door de uitbreiding van de Antwerpse haven, en De rebelse Reinaert (1998), waarin de sluwe vos Reinaert symbool staat voor Marc Dutroux.
Van journaal naar stripverhaal
Niet alleen op politiek vlak, ook wat betreft actuele thema’s zit Vandersteen er in zijn verhalen vaak bovenop. Een sterk voorbeeld is De bokkerijder (1948). Dat verhaal draait om het stelen van geld. De oorspronkelijke krantenversie uit 1948 barst van de harde verwijzingen naar belastingen en mensen die hun hand voor een uitkering ophouden. Ook toenmalige maatschappelijke kwesties als de verhoging van de tramtarieven en de coloradokever-epidemie komen voorbij. Zodoende besluit de uitgever het pas in 1956 in albumvorm uit te brengen, als nummer 26 in de reeks. Tegen die tijd is Jerom al lang een vast lid van de ploeg. Daarom krijgt het album een opmerking op de eerste pagina dat het een ouder avontuur betreft, uit de tijd dat ze Jerom nog niet kennen.
Een ander opvallend voorbeeld is het slotplaatje van De ringelingschat uit 1951. Daarin doet Lambik de suggestie om de IJzertoren eens op te blazen. Een pittige uitspraak, want de IJzertoren – het herdenkingsmonument in Diksmuide – staat in die tijd symbool voor Vlaams nationalisme én collaboratie tijdens de oorlog. De originele toren wordt in 1946 volledig opgeblazen. In 1951 start de heropbouw, mede dankzij riante staatssteun. Voor de albumversie is de tekst dan ook aangepast. In de ongekleurde reeks zegt Lambik: “... ga eens met de Familie Snoek uit”. En in de vierkleurenreeks uit 1972 is het: “... blijf dan liever in je eigen land”. Iets diplomatieker, zullen we maar zeggen.
Vanaf dat moment houdt Vandersteen zich wat meer in met directe politieke knipogen. In de krant werkt dat nog wel, maar voor de albums – die jaren later nog opnieuw gelezen worden – begrijpen de lezers dergelijke actualiteiten misschien niet eens, met name Nederlanders die lang niet altijd weten wat er heeft afgespeeld bij hun zuiderburen.
Een leuke uitzondering is De zwarte zwaan uit 1958 – het jaar waarin heel België bruist van de Wereldexpo-koorts en het Atomium uit de grond schiet. Uiteraard laat Vandersteen dat niet aan zich voorbijgaan. Op de eerste pagina's werkt Sidonia als gids op de Expo. En alsof dat nog niet genoeg is, maakt ook Bessy – de viervoetige ster uit Vandersteens andere stripreeks – een helikopterlanding op het terrein.
Maatschappelijke thema’s blijven in de strips opduiken. Begin jaren '70 verschijnen er meerdere verhalen waarin Suske en Wiske zich ontpoppen tot heuse wereldverbeteraars. In Twee toffe totems (1970) trekken ze ten strijde tegen luchtvervuiling, radioactief voedsel en de op hol geslagen consumptiemaatschappij. Ja, milieubewustzijn speelt zelfs toen al. In De toornige tjiftjaf (1970) strijden ze tegen het vangen van vogels – iets wat in die tijd nog doodnormaal is. Het verhaal krijgt kritiek van echte vogelvangers. Niet veel later volgt De boze boomzalver (1972), waarin ontbossing centraal staat.
Paul Geerts' eerste compleet eigen verhaal De gekke gokker (1971) gaat over gokverslaving, een heet hangijzer net nadat kansspelen in cafés verboden zijn. Oorspronkelijk wil hij eigenlijk een verhaal schrijven over grootwarenhuizen die kleine middenstanders wegconcurreren. Maar dat vindt Vandersteen een brug te ver – die strips moeten immers nog wél verkocht worden. En die liggen juist óók in die grootwarenhuizen...
De preutse prinses is een buitenbeentje. In 2020 mag Paul Geerts tot zijn grote verrassing nog een keer aan de slag voor een Suske en Wiske-verhaal — dit keer voor de hommage-reeks. Het hele verhaal is één grote knipoog naar de #MeToo-beweging geworden.
Ook huidig scenarist Peter Van Gucht knipoogt regelmatig naar actualiteiten. Denk maar aan het recente Het hondenhart (2025), waarin verwezen wordt naar de terugkeer van de wolf.
Kalmthout goes Hollywood
Willy Vandersteen is dol op films, en dat zie je. Zeker in de jaren ’40 en ’50 sijpelen filminvloeden volop zijn Suske en Wiske-verhalen binnen. De ene keer subtiel, andere keren onmiskenbaar. Denk aan avonturen vol ruimtevaart of ondergrondse expedities, helemaal in de stijl van de toenmalige filmklassiekers.
Soms is het overduidelijk waar Vandersteen zijn mosterd haalt. Voor De ringelingschat leunt hij zwaar op Die Nibelungen – om precies te zijn de filmversie uit 1924. Sommige prentjes zijn zelfs bijna frame voor frame overgenomen.
Wattman (1966) lijkt qua naam niet toevallig op Batman en bevat herkenbare elementen als de gemaskerde Suske en de schijnwerper met silhouet. De Texasrakkers (1959) is een westernavontuur die duidelijk leunt op de tv-serie The Texas Rangers (en kreeg in 2009 zelfs een eigen animatiefilm).
Spionage komt aan bod in De apekermis (1965), waar Lambik op de cover wel heel veel weg heeft van James Bond. Het verhaal is deels gebaseerd op het boek Planet of the Apes – de film bestond toen nog niet – , waarin apen de macht over mensen hebben. Jeromba de Griek (1965) verwijst overduidelijk naar Zorba de Griek, en de scènes in de onder water gelopen gewelven zijn vrijwel rechtstreeks geleend uit de James Bond-film From Russia with love.
Ook De junglebloem (1969) is een typisch voorbeeld: het verhaal is onmiskenbaar The Jungle Book, al is het maar door de personages. Het aapje Monky lijkt sprekend op het jongetje Mowgli en de slechteriken Jerrykan en Kaa lijken qua naam én uiterlijk verdacht veel op de tijger Shere Khan en de slang Kaa uit de Disneyfilm.
Ook in latere albums blijft de filmwereld een inspiratiebron. Robotkop (1995) is een knipoog naar Robocop – de scène met de speedboot in Venetië lijkt er erg op een scène in James Bond's Moonraker. Bovendien is het verhaal deels autobiografisch – het is namelijk gemaakt naar aanleiding van de hersentumor van Paul Geerts. In het verhaal is het Lambik die dit overkomt. Big Mother (2001) verwijst naar het tv-fenomeen Big Brother en in De schakende schim (2024) zien we een schaakscène die verrassend veel lijkt op een moment uit Ghostbusters: Frozen Empire.
Wanneer actualiteit de strip binnenwandelt
In de jaren '70 zit de Suske en Wiske-reeks flink in de lift. Dankzij de populaire poppenfilms op tv en een groeiende fanbase stijgt de belangstelling. En dat blijft niet onopgemerkt: organisaties kloppen steeds vaker bij de studio en uitgeverij aan voor samenwerkingen. Tegelijk houdt Studio Vandersteen ook zelf de vinger aan de pols van actualiteiten en feestelijkheden – met name in Nederland. Goed voor de verkoopcijfers!
De eerste grote connectie met een viering is meteen een knaller: De raap van Rubens, een extra dik verhaal ter gelegenheid van het Rubensjaar, waarin de 400ste verjaardag van de Vlaamse grootmeester wordt gevierd. De strip verschijnt eerst in de krant (1976), waarna het in 1977 – tijdens het Rubensjaar – in de winkels ligt.
Daarna duiken Suske en Wiske op tussen de sprookjesfiguren in De Efteling-elfjes (1977). Hoewel het verhaal niet op vraag van de Efteling zelf komt, is het wel prachtig promotiemateriaal. De Indische Waterlelies – een attractie bedacht door koningin Fabiola – krijgt een hoofdrol, net als haar beschermheerschap van het Fabioladorp voor gehandicapte kinderen. De koningsgezinde Vandersteen (of eigenlijk: Paul Geerts, de tekenaar op dat moment) maakt er een koninklijk eerbetoon van. Overigens zijn Suske en Wiske al eerder in de Efteling geweest in De vliegende klomp (1975), een strip in opdracht van de provincie Noord-Brabant en later doen ze het park ook aan in De Belhamel-bende (1982). In 1988 komt daar nog Fata Morgana bij, exclusief gemaakt voor De Efteling. Die strip wordt zo populair dat 'ie meerdere keren wordt herdrukt.
Er volgen er meer, zoals De pompenplanters (1979) met een link naar Unicef en Het kregelige Ketje (1979) – dat zich o.a. afspeelt in Disney World – waarin Paul Geerts duidelijk geïnspireerd is door zijn reis naar Florida waar hij zijn zoon bezoekt die daar woont als uitwisselingsstudent.
Vanaf De woelige wadden (1981) duiken Suske en Wiske opvallend vaak op in Nederland. Zo belanden ze op de Waddenzee – met o.a. Sill de standjutter, een knipoog naar de gelijknamige populaire tv-serie. De Kindertelefoon komt aan bod in Het Bretoense broertje (1982) – een paar jaar later komt de Kindertelefoon trouwens met een postercampagne met Suske, Wiske en Krimson.
Het Delta-duel (1983) is een strip ter promotie van het net geopende Deltapark Neeltje Jans bij de Deltawerken, terwijl Angst op de Amsterdam (1984) draait rond de opgraving van het VOC-schip De Amsterdam – inclusief bijpassende poster om het project financieel te steunen. In De kattige kat (1984) lopen de vrienden rond in Bellewaerde, waar ze op dat moment al een eigen attractie hebben. Bellewaerde heeft een leeuwtje als mascotte, maar rond deze periode tekent Paul Geerts een nieuwe versie, die later op allerlei merchandise wordt afgedrukt.
Ook in de jaren '90 blijven actualiteiten en bekende locaties stripvoer. Zo verschijnen o.a. De rinoramp (1989) voor het Wereld Natuur Fonds, De kleine postruiter (1989) naar aanleiding van de Jeugfilatelie (Suske en Wiske krijgen bovendien hun eerste eigen postzegel in België), Het wondere Wolfje (1990) staat in het teken van het Mozartjaar, Tazuur en Tazijn (1991) is gesitueerd in Temse, in Het kristallen kasteel (1992) schitteren de Grotten van Han, De pottenproever (1993) met Keizer Karel en z’n pot met drie oren uit Olen en De vonkende vuurman (1994) dat zich afspeelt in Turnhout.
Vooral jubilea van kunstschilders leveren mooie verhalen op. Denk aan De kleurenkladder (1989) voor het Van Gogh-jaar, of meer recent: De Nachtwachtbrigade (2006) vanwege de 400ste geboortedag van Rembrandt, De bibberende Bosch (2016) ter gelegenheid van Boschjaar en De verloren Van Eyck (2020) voor het themajaar OMG Van Eyck Was Here. En uiteraard het eerder genoemde De raap van Rubens. Zoals Vandersteen ooit zei: “Ik vier het elke dag”...
Niet alleen kunstenaars maar ook beroemdheden maken hun opwachting. In De gezanten van Mars (1955) ontmoeten onze vrienden een zekere meneer Costo, diepzeeonderzoeker – eigenlijk niemand minder dan Jacques Cousteau, mét herkenbaar schip, nagetekend van foto's uit National Geographic. Voor De klankentapper (1961) haalt Vandersteen inspecteur Duval rechtstreeks uit de tv-serie Interpol Calling. En het blijft niet bij deze cameo's. Zo zie je o.a. tv-maker Han Peekel in De kleine postruiter (1990), tv-presentator Jerry Springer als “Jerry Jumper” in Papa Razzi (1999), acteur Tom Cruise als “Tom Curse” in De laatste vloek (2002), darter Raymond van Barneveld – zelf groot Suske en Wiske-fan – in De formidabele fantast (2005) en met een grotere rol: astronaut Dirk Frimout als zichzelf in De stervende ster (1993), kort nadat hij als eerste Belg de ruimte in gaat.
En wie zit er onder het karakter “Gé Folksong” met wie Sidonia gaat trouwen in De briesende bruid (1968)? Dat is niemand minder dan Vandersteens schoonzoon Michel Vanbeneden, de man van zijn dochter Christiane. De bruiloftsgasten op de achtergrond zijn medewerkers van Studio Vandersteen. Zeg nou zelf: dat is pas een familiestrip!
Reclame? Gewoon een beetje strip-marketing...
Vandersteen draait z’n hand niet om voor een beetje reclame in z’n strips. In de ongekleurde versie van De stierentemmer (1950) laat hij Lambik zeggen dat hij iets zag in “een reklaam van Sandeman” – een sherrymerk. In de latere kleurversie is dat merk weggegomd. Waarschijnlijk geen reclamedeal, gewoon een slippertje uit enthousiasme.
De hoeveelheid echte sluikreclame valt eigenlijk wel mee. Vandersteen promoot vooral z’n eigen toko. Stripborden van andere reeksen aan de weg, personages uit zijn andere verhalen komen langs, er is reclame voor het Suske en Wiske-poppenspel van Pats, en natuurlijk wordt toevallig de krant De Standaard gelezen als er een krant in beeld moet. Zelfs de confituurglaasjes van Bene Luck – met de beeltenissen van onze helden erop – krijgen een subtiel plekje op tafel in De speelgoedzaaier (1954). In De Belhamel-bende (1982) staan Suske en Wiske voor een kledingzaak: “Dzin” in Kalmthout. En laat dat nou net de winkel van Vandersteens oudste dochter Helena zijn...
Vanaf de tweede helft van de jaren ’80 zien we steeds vaker dat Paul Geerts zijn verhalen opfleurt met een vleugje ‘product placement’. In De jolige joffer (1986) prijkt het bord van een echt hotel opvallend in beeld – vermoedelijk de plek waar Geerts zelf overnacht heeft. In De woeste wespen (1987) rijden vrachtwagens rond met echte bedrijfsnamen uit de tuindersbranche en de bloemenveiling die Geerts heeft bezocht voor research. In De speelgoedspiegel (1989) heeft Lambik een enorme rol Bührmann-papier onder zijn arm – precies het merk waarop de Suske en Wiske-albums worden gedrukt. Toeval? Vast niet.
Voor zijn Nepal-reis voor De parel in de lotusbloem (1987) laat Geerts zich dankbaar sponsoren. KLM vliegt hem erheen (daarover straks meer), maar ook een lokale elektronicazaak helpt mee. In ruil duiken er in het album ineens een camera, radio én tv van Sony op. De merknaam keurig in beeld. En alsof dat nog niet genoeg is, hangt er in Nepal een bord met contactgegevens van het trekkingbedrijf. Eigenlijk is dit geen sluikreclame meer, maar gewoon een flink staaltje strip-marketing!
Nog een aardig weetje: Na zijn hommage-album De preutse prinses (2020) wil Geerts dolgraag nóg een Suske en Wiske-verhaal maken. Hij heeft een idee: een strip voor Mercy Ships, de organisatie die met ziekenhuisschepen zorg biedt aan armen in Afrika. Hij wil het verhaal helemaal gratis maken, uit idealisme. Maar de uitgeverij wuift het idee weg. Echter pakt de studio het alsnog op – met als resultaat: De drijvende dokters (2021). Hoe dan ook, het is in elk geval mooie reclame voor het goede doel.
Samenwerking tot grote hoogten
In 1957 nodigt KLM Vandersteen uit voor een inspiratietripje naar Schiphol. Daar mag hij, samen met internationale collega-tekenaars, vliegtuigen van dichtbij bewonderen – met de hoop dat die ooit hun opwachting maken in een stripverhaal. De burgerluchtvaart staat nog in de kinderschoenen, dus een beetje PR kan geen kwaad. Vandersteen krijgt ter plekke zelfs een wereldreis aangeboden, maar zegt in eerste instantie nee wegens geen tijd. Twee jaar later past het wel en vliegt hij, samen met journaliste Maria Rosseels, met KLM de wereld over en doet tal van Aziatische landen aan. De oogst? Verhalen als De gouden cirkel (1960), De wilde weldoener (1961) en De sissende sampan (1963).
Opmerkelijk: de samenwerking is niet met Sabena, de Belgische trots, maar met het Hollandse KLM. En dat bondgenootschap duurt opvallend lang: tot eind jaren '90 mogen Willy Vandersteen en later Paul Geerts kosteloos de wereld overvliegen in business class, op jacht naar nieuwe avonturen. Met als 'gentlemen agreement' dat Suske en Wiske de Gyronef af en toe thuislaten om met KLM vliegen.
Nou, dat laten ze zich geen twee keer zeggen. Vooral Paul Geerts maakt er dankbaar gebruik van. In o.a. De natte Navajo (1982) en De tamme Tumi (1983) duikt het blauwe vliegtuig op, en in De parel in de lotusbloem maken Suske en Wiske zelfs reclame voor de Junior Jet Lounge op Schiphol, waar ook hun Suske en Wiske-albums liggen. In de jaren '90 pakt Geerts groots uit: actiescènes op Schiphol, grote jumbojets en zelfs KLM-helikopters. Zie bijvoorbeeld De rinoramp (1989), Lambik Baba (1991) of Het Aruba-dossier (1993).
Toch zijn er uitzonderingen: in De edele elfen (1987) vliegen onze helden met Eagle Air naar IJsland – KLM doet dat traject op dat moment niet – en in De Krimson-crisis zien we Sabena, want een verhaal over Vlaamse trots begin je natuurlijk niet met een Hollands toestel.
Na Geerts’ pensioen verdwijnen de zwanen van KLM stilletjes uit beeld. Al krijgt KLM nog één allerlaatste optreden van Marc Verhaegen, in Kaapse kaalkoppen (2004). Na een decennialange vlucht is de samenwerking nu dan echt geland.
Een 'Fordeeltje' voor Vandersteen
Voor avonturen dichter bij huis laten Suske en Wiske het vliegtuig staan en stappen ze gewoon in de auto. Handig, want Vandersteen hoeft alleen maar zijn eigen wagen na te tekenen. In het begin is dat een Citroën Traction Avant, daarna een Studebaker. Tot hij overstapt op een Ford – en dat levert meer op dan alleen kilometers. Vandersteen sluit namelijk een mooie deal met een plaatselijke Ford-dealer: elke twee jaar een fonkelnieuwe Ford voor de helft van de prijs, als hij die wagens in zijn strips laat opduiken. Vanaf De wilde weldoener (1961) zien we Lambik dan ook vrolijk rondscheuren in allerlei Ford-modellen: eerst grote Amerikaanse modellen als de Mercury Comet, later Europese modellen als de Taunus, Capri en Escort. In een uitgebreid interview met het weekblad Humo in 1970 doet Vandersteen uit de doeken dat krant op een gegeven moment ingrijpt. Een Ford is prima, maar op elke wagen de typebenaming duidelijk in beeld, dat gaat de advertentieafdeling te ver.
In de loop van de jaren '80 wordt het wat vager. De auto’s krijgen steeds minder Ford-allure en lijken meer op fantasiewagens. Niet zo vreemd: Vandersteen rijdt dan al een poosje in een Mercedes en bemoeit zich steeds minder met het tekenwerk van Paul Geerts. De laatste Ford uit de reeks is een Scorpio in De mysterieuze mijn (1990).
Inspiratie komt er ook van de oprit van Geerts. In De tamme Tumi (1983) en De ruige regen (1985) rijden Jerom en Lambik rond in een Suzuki Samoerai – exact de auto van Geerts’ gezin (opvallend: in De ruige regen crashen ze met hun Suzuki Samoerai én een Ford). En in De Tootootjes (1991) haalt Lambik een spiksplinternieuwe Vitara bij de dealer, ook daar rijdt de vrouw van Geerts in. Alleen jammer van dat ene foutje: Suske roept enthousiast “Een Jeep!”, terwijl het toch echt een Suzuki is...
De Vitara blijft nog een tijdje trouw in beeld, tot het gezelschap overstapt op een Jeep Willys of Wrangler – lekker open, wel zo handig als je de striphelden goed in beeld wilt houden. Luc Morjaeu laat ze eerst in een gele Volkswagen Beetle en later in een gele Fiat 500 rijden.
Als we toch in de wereld van het verkeer duiken: in Angst op de Amsterdam (1984) komt een joekel van een vrachtwagen aanrijden, waarmee Barabas zijn Teletijdmachine vervoert. Hij rijdt daar in een DAF Space Cab 3300 – het paradepaardje van de Eindhovense truckbouwer uit 1985, compleet met de kenmerkende strepen van het introductiemodel. Of Geerts nauwe banden had met DAF is niet bekend. Maar één ding is zeker: zo'n bakbeest past niet bepaald in de gemiddelde garage. Overigens verplaatst Barabas in De kale kapper (1970) de Teletijdmachine ook al met een DAF. De DAF-trucks komen trouwens veel vaker terug, onder andere in De hellegathonden (1986) en Het Aruba-Dossier (1993).
Een van ons
Wie goed kijkt naar de avonturen van Suske en Wiske, ziet meer dan alleen wilde achtervolgingen of slimme uitvindingen. Door de jaren heen zijn ze ook gidsen geworden in een wereld die steeds verandert. Van pr-klus tot eerbetoon, van klimaathelden tot culturele campagnes: de grens tussen fantasie en werkelijkheid is vaak dun. De strip beweegt mee met zijn tijd en houdt een spiegel voor van de echte wereld. Soms bewust, soms toevallig. Misschien is dat wel de grootste kracht van Suske en Wiske: ze leven niet alleen in hun eigen fantasiewereld, maar staan ook verrassend dicht bij de onze. Zo blijven ze een van ons!
Met dank aan Sebastiaan Krijnen.
----------
De Suske en Wiske-albums zijn als een tijdcapsule. Van mode en interieur tot de evolutie van de tekenstijl - elk album weerspiegelt zijn tijdperk. En laten we de talloze uitgaven en merchandise niet vergeten die in de afgelopen tachtig jaar zijn verschenen.
In dit jubileumjaar nemen we je mee op een bijzondere reis. Aan de hand van verschillende thema’s gaan we met de Teletijdmachine terug in de tijd, dwars door tachtig jaar Suske en Wiske!
Deel 1: Ze vieren het elke dag
Deel 2: De eerste pennenstreken
Deel 3: Van berenvel tot skinny jeans
Deel 4: Tussen strip en werkelijkheid
- Facebook reacties