Suske en Wiske 80 jaar: Deel 5 - Tekenstrijd en teamwork

Zijn naam prijkt al bijna tachtig jaar op de cover: Willy Vandersteen. De geestelijk vader van Suske en Wiske, de populairste strip van de Lage Landen. Maar wie denkt dat hij al die verhalen eigenhandig bij elkaar heeft getekend en geschreven, zit ernaast. Al snel beseft Vandersteen dat je een stripimperium niet alleen bouwt. Hij huurt assistenten in om zijn potloodtekeningen te inkten, tekstballonnen te letteren en plaatjes in te kleuren. En na verloop van tijd volgen er opvolgers, die ook weer opvolgers krijgen. Inmiddels zitten we aan de vijfde generatie hoofdtekenaar. In dit artikel nemen we je mee achter de schermen van Studio Vandersteen. Want Suske en Wiske is, en blijft, teamwork! (De vermelde data zijn van de eerste publicatie, niet per se van de albumuitgave).

De eerste helpers

Willy Vandersteen en zijn vrouw Paula Van den BrandenIn de tweede helft van de jaren ’40 is Vandersteen een ware productiemachine. Suske en Wiske moet dagelijks in de krant verschijnen en wekelijks in Kuifje. Daarnaast tekent hij vrolijk verder aan de reeksen De familie Snoek, De vrolijke bengels en diverse losstaande realistische strips zoals De jonge brigant. Het is een wonder dat hij dit allemaal voor elkaar krijgt. Maar zelfs Willy Vandersteen kan dat niet alleen. De eerste hulp komt uit onverwachte hoek: zijn eigen vrouw Paula Van den Branden. Terwijl zij het huishouden runt en twee jonge kinderen verzorgt, leert ze vliegensvlug hoe je potloodlijnen omzet in strakke inkt. Wat haar bijdrages precies zijn geweest, is niet helemaal bekend, maar ze werkt in elk geval mee aan De Zwarte Madam (1947), zo blijkt uit een interview uit die tijd. Na De bokkerijder (1948) lijkt haar inktpen voorgoed opgeborgen — eigenlijk wel logisch, met een derde kind in aantocht.

Een andere steunpilaar in de vroege jaren is Wim Goderis, onderdirecteur bij de uitgeverij én een wandelende ideeënmachine. Hij levert grapjes voor diverse verhalen aan, waarvoor hij inspiratie haalt uit zijn uitgebreide collectie Amerikaanse comics.

Toch loopt de werkdruk in 1948 behoorlijk op met al die reeksen waar Vandersteen tegelijk aan werkt. Dus schakelt hij externe hulp in. Eerst gaat Maurice Tillieux hem helpen bij de meer realistische strips (De staalblauwe boeddha en De pantoscaaf), maar die heeft genoeg andere opdrachtgevers, waardoor de samenwerking van korte duur is. In diezelfde periode maakt Vandersteen kennis met Bob De Moor, via Kuifje Weekblad. Ze raken bevriend, drinken wekelijks samen iets, en als de deadline echt nijpend is, helpt De Moor met het afwerken van platen of het inkten van achtergronden. De ideale man, zou je denken. Maar De Moor voelt zich meer thuis bij de gestroomlijnde klare lijn van Hergé en stapt in 1951 definitief over naar Kuifje.

Gelukkig heeft Vandersteen dan al een jong talent in huis gehaald: François-Jozef Herman, achttien jaar oud en woonachtig vlakbij. Het is 1949. Herman blijft decennialang onbekend: Vandersteen noemt in interviews uit die tijd geen enkele medewerker. Toch duikt zijn naam op in aantekeningen achterop platen van Lambiorix, samen met het adres van Vandersteen. Vermoedelijk werkt Herman dus gewoon bij Vandersteen thuis. Hij begint zijn carrière bij De mottenvanger en werkt mee tot De sterrenplukkers. Ook inkt hij platen van De vrolijke bengels. Maar hij heeft ook zijn eigen projecten, buiten Vandersteen om. Kort nadat Lambiorix is afgelopen in De Standaard (1950), komt Herman met Le secret de la mer in het Franstalige weekblad Feu Sacré. In die strip duiken opvallend veel elementen uit Lambiorix op, waaronder een gemaskerde man. Toeval? Of iets te veel inspiratie? De reeks wordt abrupt stopgezet. Grote kans omdat Vandersteen er lucht van heeft gekregen. Herman blijft nog tot 1952 bij de studio, waarna hij een eigen weg inslaat. Helaas eindigt zijn leven vroeg: hij overlijdt in 1963, nog geen 32 jaar oud.

Stroken uit Lambiorix en De secret de la mer, door François-Jozef Herman

Vandersteen heeft weer versterking nodig. Karel Verschuere meldt zich in 1952. Een gouden aanwinst voor Vandersteen, vooral voor zijn realistische strips. Verschuere werkt mee aan het Suske en Wiske-verhaal De lachende wolf – vol met anatomisch uitgewerkte dieren –, De avonturen van Judi en de speciale toeristische Suske en Wiske-stripuitgave De rammelende rally (1958). Zijn grootste wapenfeit is Bessy. Die albums zijn ondertekend door 'Wirel', een samentrekking van Willy en Karel.

Scène uit het Suske en Wiske-verhaal De lachende wolf, vermoedelijk door Karel Verschuere
Scène uit De lachende wolf (1952), vermoedelijk van de hand van Karel Verschuere. Het had zomaar ook in Bessy kunnen staan.

Het is 1952 en het wordt knus — of zeg maar gerust krap — op de tweede verdieping van Vandersteens woning aan de Edouard Kufferathlaan in Brussel. Daar zijn twee kleine kamertjes ingericht als geïmproviseerde tekenstudio. En jawel, nóg een Karel meldt zich aan. Deze keer is het Karel Boumans, een rustige, wat timide figuur. Een totaal ander type dan de flamboyante Verschuere. Boumans krijgt een breed takenpakket: hij neemt het inktwerk van Suske en Wiske over van François-Jozef Herman, en mag ook zijn inktpen zetten aan De familie Snoek, De vrolijke bengels, De grappen van Lambik, Het plezante cirkus, ’t Prinske, De lustige zwervers..., kortom: alles wat níét realistisch is. Zelfs De lachende wolf mag hij mee-inkten, samen met Verschuere.

En of het nog niet druk genoeg is: ineens schuift daar ook nog een vijftienjarige vakantiekracht aan: Joseph Loeckx. Hij mag voor De lachende wolf kaders trekken en zelfs een paar volledige stroken inkten. Later maakt hij onder zijn pseudoniem Jo-El Azara furore als assistent van niemand minder dan Hergé, voor diverse Kuifje-strips.

In de jaren ’50 is Boumans de vaste inkter van Suske en Wiske, en bepaalt daarmee mee de visuele identiteit van de reeks in zijn grote bloeiperiode. Maar het tempo is moordend en uiteindelijk lukt het hem niet om de productie bij te houden. Naar verluid heeft hij zelfs eens in een woede-uitbarsting een inktpot tegen de muur gegooid. In 1959 loopt zijn contract af en krijgt hij geen verlenging. Hij vertrekt, na het overgrote deel van Het vliegende bed te hebben geïnkt.

De fakkel wordt op 1 april 1959 geruisloos overgenomen door Eduard De Rop, die de laatste stroken van Het vliegende bed afwerkt. Intussen zit Vandersteen niet stil: hij richt Studio Vandersteen op, met als doel meer reeksen te maken. Het fijne tekenwerk besteedt hij zoveel mogelijk uit, al blijft hij wel zelf schrijven en levert hij nog regelmatig schetsen aan. Het eerste wapenfeit van de nieuwe studio: De Rode Ridder, gebaseerd op de populaire jeugdboeken van Leopold Vermeiren.

In de schaduw van zijn vader

In het begin is er binnen de studio nog niet echt een strategie wie wat doet. Karel Verschuere en Eduard De Rop werken samen aan De Rode Ridder, met uitzondering van deel twee, De gouden sporen, dat volledig door Vandersteen zelf wordt getekend. En dan is er nog een verrassende naam: Bob Vandersteen, inderdaad, de zoon van Willy. Hij heeft duidelijk het tekentalent van zijn vader geërfd en helpt in het prille begin mee om de tekeningen in inkt te zetten.

Voor Bob (officieel Robert) lijkt een mooie toekomst weggelegd binnen de studio. Hij heeft zich al bewezen bij animatiebedrijf Belvison, waar hij werkte aan korte filmpjes, waaronder animaties van Suske en Wiske. Dé ideale opvolger voor zijn vader, zou je denken. Maar vreemd genoeg houdt Willy hem weg van de Suske en Wiske-reeks. Waarom precies, is nooit duidelijk geworden. Wel is het zeer waarschijnlijk dat Bob het overgrote deel van de hertekening van het klassieke verhaal De sprietatoom op zijn naam heeft staan, op het schetswerk van zijn vader. Die versie verschijnt in 1961 in de Vlaamse tweekleurenreeks. Voor Bob Vandersteen blijft het bij dat ene album, dat niet bepaald bekend staat om de sublieme hertekeningen. Eind jaren ’70 emigreert hij naar Brazilië, waar hij in 2008 overlijdt op 68-jarige leeftijd.

Strook van de hertekende versie van De sprietatoom (1961), vermoedelijk door Bob Vandersteen
Strook van de hertekende versie van De sprietatoom (1961), vermoedelijk grotendeels door Bob Vandersteen.

De studio breidt uit

In de jaren ’60 draait Studio Vandersteen op volle toeren, maar nu met iets meer structuur. Eduard De Rop werkt hoofdzakelijk aan Suske en Wiske. Vandersteen levert nog steeds de potloodschetsen, De Rop werkt die uit en inkt ze daarna zelf. Hun stijlen verschillen. Kijk maar naar de vrouwelijke gastpersonages: Vandersteen houdt van het filmsterrentype à la Veronica Lake, terwijl De Rops vrouwen veelal een lieve uitstraling hebben, met kortere kapsels, poppengezichtjes en sprekende wimpers.

Vrouwen zoals Willy Vandersteen ze graag tekende
Vrouwen van Willy Vandersteen. Ze lijken op filmster Veronica Lake (zie foto). Dames met een elegante, sexy uitstraling en vaak opgekruld haar.
Vrouwen zoals Eduard De Rop ze graag tekende
Vrouwen van Eduard De Rop. Lieve poppengezichtjes, met duidelijke wimpers.

In 1965 sluit Eugeen Goossens zich aan bij de studio — als enige medewerker niet in vaste dienst, maar als freelancer. Hij werkt aan De familie Snoek, maar vooral aan Jerom — eerst de vierkante reeks, later ook de Duitse serie. Op het einde van De apekermis (1965) mag hij enkele plaatjes inkten. Andere Suske en Wiske-albums waar zijn inktpen in die tijd opduikt zijn Jeromba de Griek (1965) en Wattman (1966).

Ook is er meer vrouwelijke inbreng. Diane Asselberg, Luciënne Van Deun en Hilde Costermans zorgen voor het letterwerk. Asselberg krijgt zelfs de kans om enkele albums mee te inkten, waaronder delen van de hertekende De kleppende klipper (1968)

Intussen werkt het hele team in Kalmthout, boven de garages van Vandersteens pas verbouwde villa. Van eenvoudige zolderkamers naar een volwaardige stripstudio — het stripimperium is nu echt een feit.

Een nieuw tijdperk breekt aan

Op 1 mei 1967 gaat de deurbel van de studio. Willy Vandersteen doet zelf open. Voor hem staat een man van bijna dertig met een tekenmap onder de arm en een vastberaden blik in zijn ogen. “Ik ben Paul Geerts,” zegt hij, “en ik zou het fijn vinden als u mijn tekeningen wilt bekijken.” Hij heeft geen afspraak gemaakt, maar ach, dat gebeurt wel vaker. Vandersteen laat hem binnen. In zijn werkkamer bladert hij door De verdwenen smirrel, een eigen strip van Geerts. Vandersteen is onder de indruk van de man die helemaal geen professioneel tekenaar is, maar retoucheur bij een drukkerij. Hij heeft echter geen tijd, dus vraagt hij vriendelijk of Geerts hem later eens wil bellen. Dat doet hij. Meermaals. Maar Vandersteen is steevast onbereikbaar. Toch blijft Geerts volhouden en uiteindelijk is het bingo. Hij krijgt een eerste proefopdracht mee. Dan nog één. En nog één... Wekenlang moet hij zich bewijzen, maar zijn doorzettingsvermogen werpt zijn vruchten af. Op 2 januari 1968 is het zover: Paul Geerts mag zich officieel medewerker van Studio Vandersteen noemen.

Zijn eerste taak bestaat uit het uitwerken van de Duitse Jerom-strips. Alsof dat nog niet genoeg is, mag hij ook meeschrijven aan de scenario’s. Terwijl Geerts zich inwerkt, is Vandersteen nog altijd zelf aan het roer van Suske en Wiske: hij schrijft de verhalen en levert ruwe potloodschetsen aan Eduard De Rop, die ze mag uitwerken en inkten. Maar de studio draait intussen overuren. Vooral Jerom is hot in Duitsland en er zijn kopzorgen over de externe Bessy-studio, waar Karel Verschuere het – diplomatiek gezegd – driemaal in de soep laat lopen. Vandersteen is druk. Té druk. En één ding staat voor hem vast: Suske en Wiske mag hier niet onder lijden. Hij zoekt iemand die hij blind kan vertrouwen, en vindt die in Geerts.

De knal van Paul uit De gramme huurling (1968)Diens eerste bijdrage aan de Suske en Wiske-reeks is een knal in De gramme huurling (1968). Vanaf De charmante koffiepot (1969) is hij volledig aan boord bij Suske en Wiske. De Rop wordt vriendelijk richting de Duitse Bessy-studio geduwd en Geerts groeit in rap tempo. Vandersteen blijft nog even de verhaallijnen leveren en schetst mee tot De steensnoepers (1971), al zit in dat album flink wat tekenwerk van Geerts verstopt.

Ondertussen groeit Vandersteens vertrouwen in Geerts. Want hoewel hij misschien iets minder grafisch ontwikkeld is dan De Rop, is hij wel een zeldzaam beest: een tekenaar die ook verhalen kan schrijven. In 1971 vraagt Vandersteen hem of hij een volledig eigen avontuur wil maken. Dat doet Geerts. Zijn eerste idee – over grootwarenhuizen die kleine middenstanders wegconcurreren – ligt te gevoelig. Diezelfde winkels verkopen immers ook de albums. Gelukkig heeft Geerts nog een gokje achter de hand: De gekke gokker. En zo wordt dat het allereerste Suske en Wiske-avontuur dat hij volledig zelf schrijft én tekent. De start van een nieuw tijdperk.

Originele halve pagina van De gekke gokker
Fragment uit De gekke gokker, het eerste Suske en Wiske-verhaal dat volledig door Paul Geerts geschreven en getekend is.

Eduard De Rop wordt teruggehaald als inkter, want Paul Geerts mag dan wel hoofdtekenaar zijn, hij kan niet alles zelf. Omdat De Rop zich weer volop op Suske en Wiske moet storten, is er versterking nodig voor het andere werk. Er komt versterking van Robert Merhottein – beter bekend als Merho, een naam die elke Vlaamse stripliefhebber later zal leren kennen. Hij was in 1970 al kort even van de partij, maar werd al snel opgeëist door het leger. Eind 1971 keert hij terug naar de studio. Vanaf 1974 stort hij zich op een nieuwe reeks: Pats, later omgedoopt tot Tits. Toch werkt hij tussendoor ook mee aan Suske en Wiske. Zo is hij betrokken bij De bokkige bombardon (1975) en De blinkende boemerang (1976), waarvoor hij niet alleen tekent, maar ook meeschrijft aan de synopsis. Een paar jaar later verlaat Merho de studio om zijn eigen stripreeks te lanceren: Kiekeboe. Een voltreffer van formaat, die – samen met Suske en Wiske en Jommeke – tot de top van de Vlaamse strip behoort.

Iemand die veel aan de zijde van Merho heeft gewerkt – ook bij Studio Vandersteen – is Peter Koeken. Wat betreft Suske en Wiske heeft hij nooit iets voor de rode reeks gedaan, hij is vooral verantwoordelijk voor talloze illustraties in de vakantieboeken, waarvan je de meeste terugvindt in Plezier met Suske en Wiske uit 1982.

Poppenfilm verstrippingen

In de jaren zeventig beleeft Suske en Wiske gouden tijden. Niet in de laatste plaats dankzij de poppenserie van de TROS, die loopt van oktober 1975 tot december 1976 (en iets later ook op de Belgische BRT). Er verschijnen zes originele verhalen die speciaal voor deze poppenfilms geschreven zijn – en ja, daar worden ook strips van gemaakt.

Al die tijd werkt Eduard De Rop onvermoeibaar de potloodplaten van Geerts uit. Maar met de groei van de reeks en bijgevolg een stortvloed aan reclameopdrachten, is één assistent niet meer genoeg. Bedrijven staan namelijk in de rij om Suske en Wiske in hun campagnes op te voeren. Dus komt Eugeen Goossens in beeld. Niet voor de extra opdrachten, maar voor de inkting van de verhalen in de hoofdreeks. Hij werkt – naast De Rop – mee vanaf De pompenplanters (1979). Die laatste schuift op zijn beurt juist weer meer richting de reclamehoek, en tekent onder meer de vouwstripjes begin jaren ’80.

Fragment uit De regenboogprinses, door Eduard De RopDe Rop krijgt zelfs de kans om een volledig album te tekenen: De regenboogprinses (1981), al moet gezegd worden dat Paul Geerts hier en daar een aanpassing heeft gedaan. Het is een verstripping van een poppenfilm. Eerder tekende hij al het kortverhaal Het verloren zwaard voor het vakantieboek van 1980. Zijn laatste bijdrage aan de rode reeks is uiteindelijk De botte botaknol (1981). Daarna volgen nog enkele reclame-illustraties, en dan is het voor De Rop definitief klaar wat betreft Suske en Wiske. Binnen Studio Vandersteen focust hij zich voortaan op Jerom: de laatste albums van de groene reeks, daarna De wonderbare reizen van Jerom (met de oranje kaften) en tenslotte de gele Jerom-reeks.

Vertrouwd nageslacht

In 1985 verandert er flink wat bij Studio Vandersteen. Alles, behalve Suske en Wiske, wordt overgenomen door Standaard Uitgeverij. Dit op initiatief van Manu Van Treeck, uitgeefdirecteur strips, om Vandersteen weer wat ademruimte te geven om alsnog een onvoltooid stripproject te kunnen lanceren: De Geuzen! In de jaren '70 zette hij dit met Geerts al op, maar het is altijd op de plank blijven liggen. Paul Geerts en Eugeen Goossens blijven vanuit Kalmthout aan de hoofdreeks werken, maar de rest van het team – dat zich bezighoudt met Jerom, Bessy en Robert en Bertrand – verhuist naar het uitgeverskantoor in Antwerpen. 

Vandersteen tekent alles zelf in potlood, maar voor het inktwerk voor De Geuzen doet hij een beroep op een vertrouwd gezicht – of beter: een vertrouwd nageslacht. Eric De Rop, zoon van Eduard, is al sinds 1970 op de studio actief. Ooit begonnen als inkter van de Duitse Jerom- en Bessy-reeksen, mocht hij ook aan hertekeningen werken van de klassieke Suske en Wiske-verhalen De witte uil (1972) en Lambiorix (1973). Tot er een kind komt. Luiers kosten geld – óók in de jaren zeventig – en bij de tekenstudio van Jef Nys (jawel, die van Jommeke) ligt een hoger loon in het verschiet. Eric vertrekt. Maar z'n hart ligt daar niet, en na een paar jaar keert de verloren zoon terug naar Kalmthout. In 1984 mag hij voor het eerst een volledig Suske en Wiske-verhaal tekenen: het kortverhaal De bevende berken, dat als extraatje bij een vakantieuitgave verschijnt. Daarna inkt hij nog wat stroken van Angst op de Amsterdam (1984), maar vervolgens blijft het weer even stil rond zijn bijdrage aan Suske en Wiske.

Stoelendans

Rond dezelfde tijd, als De Geuzen net van de grond komt, vindt Vandersteen zowaar ook weer tijd om zelf een Suske en Wiske-verhaal te tekenen: De ruige regen (1985). Het inktwerk is in handen van De Rop – Eric dus – en dat bevalt Vandersteen prima. Ondertussen hoopt het reclamewerk zich op. Eugeen Goossens blijkt een echte duizendpoot: zelfstandig, snel en technisch sterk. Hij tekent én inkt, terwijl Eric De Rop zich ondertussen ontpopt als dé inkter bij uitstek. En dus vindt er op de studio een opmerkelijke stoelendans plaats: Goossens wordt van de rode reeks gehaald – De jolige joffer (1987) is zijn laatste – en richt zich voortaan op het reclamewerk. De Rop neemt het inkten van de rode reeks volledig op zich.

Dat blijkt een meesterzet. Goossens kan zich nu volledig wijden aan commerciële projecten en dat loont. Er komt een langdurige samenwerking met Albert Heijn op gang (startend met Witte zwanen zwarte zwanen, 1987) en ook voor De Efteling wordt een speciaal verhaal gemaakt: Fata Morgana (1988). Ondertussen debuteert De Rop als vaste inkter van de rode reeks met De woeste wespen (1987). Hij probeert de finesse van de originele potloodplaten maximaal te behouden – iets wat je in de eerste jaren duidelijk terugziet. Albums als De Krimson-crisis (1987), De rinoramp (1989), De bezeten bezitter (1989) en De kleine postruiter (1989) staan bol van de fijne details.

Fragment uit Suske en Wiske 221 De rinoramp
Plaat uit De rinoramp, met inktwerk van Eric De Rop.

Folder Albert Heijn badlakens Suske en Wiske 1991.Illustratie door Eugeen Goossens

Maar wie inkt er dan nog De Geuzen, nu De Rop het druk heeft met Suske en Wiske? Die taak gaat naar Eugeen Goossen. Hij wordt ingeschakeld om vanaf deel vier ook het Geuzen-inktwerk erbij te nemen. Dat blijft hij doen tot 1990, het jaar waarin Willy Vandersteen overlijdt. Met zijn dood valt ook het doek voor De Geuzen. Het is de enige reeks waarvan Vandersteen expliciet heeft vastgelegd dat die niet zonder hem mag worden voortgezet.

Ook voor Eugeen Goossens eindigt daar het boek bij Studio Vandersteen. Er is geen werk meer voor hem (hij is immers niet in vaste dienst) – hij heeft geen eigen reeks, hij is niet nodig voor de rode reeks, en het reclamewerk wordt nu vooral door Paul Geerts opgepakt. Die kan zich daar dan ook meer op toeleggen, want 'there is a new kid in town'...: Marc Verhaegen! Goossens doet begin jaren '90 nog incidentele reclameopdrachten, tot hij echt niet meer gevraagd wordt.

Marc Verhaegen zet zijn stempel

Marc Verhaegen komt bij Studio Vandersteen terecht via een enigszins bijzondere omweg. Hij werkt bij Studio Marc Meul, dat strips maakt voor Standaard Uitgeverij. Verhaegen werkt daar aan Boes. Commerciële opdrachten verlopen inmiddels niet meer via Wavery Productions – jarenlang de licentiebeheerder – maar rechtstreeks via Studio Marc Meul. In 1988 komt daar een opdracht binnen van de Kredietbank, voor een speciale uitgave van De schat van Beersel. Verhaegen mag een inleidend stripje tekenen van vier pagina’s, met daarin de twee mascottes van de bank, en op het einde zelfs Suske, Wiske en Lambik. Het stripje belandt bij Willy Vandersteen en Paul Geerts op tafel. Ze zijn onder de indruk en nodigen hem uit om voor de studio te komen werken.

Fragment uit het stripje voor de Kredietbank, getekend door Marc Verhaegen

Scherpe uitspraken door o.a. Lambik in De scherpe schorpioenVerhaegen krijgt meteen vertrouwen. In plaats van enkel te inkten, mag hij ook de blauwe schetsen van Paul Geerts verder uitwerken én verhalen (mee)schrijven. Zijn eerste tekenbijdrage is aan het einde van De speelgoedspiegel (1988). Omdat Geerts liever niet aan twee verhalen tegelijk werkt – een dagelijkse halve pagina voor De Standaard en een wekelijke pagina voor TV Express – richt Verhaegen zich in eerste instantie vooral op de strips voor het tv-blad. Zijn eerste volledig eigen strip is Bosspel, voor het Familiestripboek van 1989. Daarna volgen onder andere Knokken in Knossos (1990) en Spruiten voor Sprotje (1991). Met De scherpe schorpioen (1991) wordt duidelijk dat Verhaegen er een eigen, geëngageerde toon aan geeft: Marokkaanse personages én een Lambik die niet vies is van kortzichtige uitspraken.

Albumcovers door Robert Crumb en Terry PratchettDe krakende Carcas (1992) is het eerste rode reeks-verhaal dat compleet van zijn hand en hoofd is. Daarin is zijn stijl al duidelijk merkbaar. Waar Geerts eerder klassieke, ‘brave’ avonturen schrijft, laat Verhaegen zijn personages vaak wat absurder uit de hoek komen. Oorspronkelijk komt hij uit de undergroundwereld, met een voorliefde voor de strips en illustraties van Robert Crumb en de humoristische fantasyboekenreeks van Terry Pratchett. Ook muziek speelt een grote rol in zijn werk. Zo duiken er in zijn verhalen geregeld knipogen op naar bekende nummers, of laten personages zich muzikaal gaan – zoals in De slimme slapjanus (1993), waarin de Yellow Submarine opduikt. Verhaegen is fan van The Beatles; Geerts niet. Als je de albums uit die tijd doorbladert, kun je vast wel aan de stijl afleiden of het verhaal door Geerts of Verhaegen is geschreven. Leg maar eens De slimme slapjanus (1993), De pottenproever (1993) en De averechtse aap (1993) naast De klinkende klokken (1992), Het kristallen kasteel (1992) en De snikkende sirene (1993)...

Van hoofdtekenaar tot handlanger

In 1994 wordt Paul Geerts in Italië geopereerd aan een hersentumor. Hij verwerkt deze gebeurtenis later in het album Robotkop (1995). Na zijn herstel laat hij aan Verhaegen weten dat hij de scenario’s weer zelf gaat schrijven. Dat gebeurt ook op aandringen van zijn schrijfassistenten Theo Vaessen en Rolf De Ryck, die vinden dat Verhaegen iets te ver doorschiet in zijn absurdisme. Zo keert Verhaegen dus terug naar zijn oorspronkelijke taak als tekenaar.

Maar lang duurt dat niet. Ongeveer anderhalf jaar later wordt Paul Geerts ontboden bij zaakwaarnemer notaris Van Bael: Volle maan (1996) – geschreven met zijn vriend Theo Vaessen, maar getekend door Marc Verhaegen – valt niet in goede aarde. “Je gaat toch geen Suske en Wiske-verhaal over een weerwolf maken?”, klinkt het. Tot dat moment is er nauwelijks aandacht voor de financiële kant – het succes spreekt voor zich. Binnen de studio hoefde Geerts zich alleen met het creatieve te bemoeien. Maar de verkoop is aan het dalen. Men legt de oorzaak onder andere bij de verhalen van Geerts – ze worden te oubollig en niet divers genoeg gevonden. De erven Vandersteen grijpen in. Hem ontslaan zou te veel kosten, dus blijft hij aan als tekenassistent van Verhaegen. Schrijven mag hij niet meer. Hij houdt zich ook bezig met het beantwoorden van fanmail, want er is verder een stuk minder te doen.

Van de status van hoofdtekenaar van Suske en Wiske en de man die ervoor heeft gezorgd dat miljoenen Vlamingen en Nederlanders decennialang hebben kunnen genieten van talloze avonturen, blijft weinig over. Naar buiten toe is Verhaegen nog niet officieel hoofdtekenaar, maar achter de schermen neemt hij die rol al wel op zich dus. De zakelijke leiding van de studio komt bij de erven Vandersteen te liggen. Het enge eiland (1999) is het laatste verhaal dat door Geerts is geschreven.

Fragment uit Suske en Wiske 252 Volle maan
Fragment uit Volle maan. Het kantelmoment waar Paul Geerts terug naar een assistentrol wordt geschoven.

Vanaf Het verdronken land (1999) is de rolverdeling dus omgekeerd: Verhaegen schrijft en zet de potloodtekeningen op, Geerts werkt die nog uit. Suske en Wiske krijgen in die tijd een make-over: Wiske verschijnt voortaan in een naveltruitje en minirokje. Vaak wordt gedacht dat dit Verhaegens idee was, maar het kwam van de erven en de uitgeverij. Studiomedewerkster Liliane Govers stelde de suggestie voor de nieuwe look voor, kijkend naar haar eigen kinderen. Geerts en Verhaegen waren er niet happig op, maar moesten zich schikken.

Geerts houdt stug vol. Zijn laatste bijdrage is tekenwerk voor De Europummel (2001), een album waaraan Erik Meynen meeschreef. In 2002 gaat Geerts officieel met pensioen. Hij blijft wel actief als ambassadeur van Suske en Wiske en blijft regelmatig op presentaties en stripbeurzen verschijnen om de iconische stripfiguren te vertegenwoordigen die al meer dan tweeëndertig jaar in zijn DNA zitten. Ondertussen begint hij aan een nieuwe reeks: de avonturen van Mo en Jade. Eerst als strip opgenomen in zijn biografie De hemelboom (2005), later als onderdeel van een door hem geschreven en getekende boekenserie.

Toch keert hij nog even terug naar de tekentafel voor Suske en Wiske. In 2008 wordt hij gevraagd om covers te hertekenen. De beroemde rode covers moeten namelijk plaatsmaken voor volledige tekeningen, en ook de heruitgaven krijgen een grondige make-over. Geerts tekent diverse nieuwe omslagen – overigens net als Luc Morjaeu en Dirk Stallaert. Tevens mag hij voor het 75-jarig jubileum in 2020 De preutse prinses maken. Uiteindelijk neemt hij in augustus 2023 tijdens het Kamper Stripspektakel definitief afscheid van Suske en Wiske.

Ondanks dat de samenwerking tussen Verhaegen en Geerts achter de schermen jarenlang moeizaam verloopt, hebben de lezers er niets van gemerkt en zijn er altijd onafgebroken nieuwe verhalen verschenen.

Fantasie op volle toeren

Terug naar 2001: Marc Verhaegen moet het nu echt helemaal zonder Paul Geerts doen. Intussen ligt De blote Belg in de winkels, voor het eerst met de naam van Verhaegen op het titelblad. Maar opmerkelijk genoeg staat de naam van Geerts er ook nog, net als in De fleurige Floriade (2001) — terwijl hij voor die verhalen geen enkele krabbel heeft gezet. (Overigens, de naam Paul Geerts staat pas in de albums vanaf nummer 218 De krachtige krans uit 1989, terwijl hij toen al bijna twintig jaar aan Suske en Wiske werkte. Neem die namen voorin de albums dus niet al te precies!).

De fleurige Floriade is officieel Verhaegen’s eerste album als hoofdtekenaar, ook al weten we dat hij dat eigenlijk al langer is. Het is het begin van een zesdelige cyclus vol verhalen die elkaar opvolgen. Mythische personages, een flinke dosis fantasy... kortom, écht Marc Verhaegen. Tussendoor maakt hij twee uitstapjes: De kunstkraker (voor het weekblad TV Expres, 2001) en De verdwenen verteller (2002), een zogenaamde ode aan Paul Geerts, echter zit het verhaal vol dubbele lagen. Binnen die zesdelige cyclus is er een bonte parade aan kleurrijke figuren, van Odfella tot de terugkeer van Rikki — Wiskes broer, die na het allereerste verhaal geruisloos verdween en werd ingeruild voor Suske. En die open eindes? Dat idee komt van Erik Meynen, al is hij allang weg als Verhaegen aan de cyclus begint. Rikki’s comeback komt van een groep Suske en Wiske-fans op het online Forum voor de Fans. Dat Rikki gevangen zit in Chocowakije, is weer een idee van Peter Van Gucht — op die naam komen we uiteraard zo terug. Hij werkt al mee aan scenario’s onder Verhaegen, zoals voor De gevangene van Prisonov en Paniek in Palermo.

Fragment uit Suske en Wiske 276 In de ban van de Milt

Ondanks het enthousiasme onder de fans op het forum, zijn veel ‘gewone’ lezers wat minder te spreken over de sexy Odfella, Retlaw met z’n toverstaf en de fruitschietende rakettank. Verhaegen is duidelijk te ver doorgeschoten. En dat vinden de erven Vandersteen en zaakwaarnemers ook. Ze grijpen in: geen open eindes meer. Grappig detail: in De breinbrekers (2003) wordt met een knipoog afscheid genomen van de cyclus. Het verhaal start met een scène waarin ze Odfella eigenlijk al aan het vergeten zijn.

Voor het tekenwerk krijgt Verhaegen inmiddels hulp van Walter Van Gasse, een oude bekende van de kunstacademie. Peter Quirijnen ontwerpt decors en ook Bruno De Roover krijgt wat klusjes toegeschoven. Drie kortverhalen uit die tijd (De koppige kluizenaar, De guitige gast en De razende rentmeester) zijn zelfs grotendeels getekend door zijn assistenten.

Een strip te ver

Fragment uit Suske en Wiske 287 De formidabele fantastZo werkt het team ongeveer een jaar door, als Verhaegen een verhaal maakt dat zich afspeelt in Kalmthout en ingaat op het lot van de Joden in de Tweede Wereldoorlog: De formidabele fantast (2005). Hij wil daar op doorgaan en schrijft een verhaal over Sulamith Schiff, een Joods meisje uit Kalmthout, waarmee Suske en Wiske via de Teletijdmachine vlak voor WOII in contact komen. Maar de erven zeggen ‘nee’ en wijzen hem op een stuk uit Willy Vandersteens testament waaruit zou blijken dat zo’n verhaal niet mag. Toch gaat Verhaegen door. Hij bezoekt een tentoonstelling over speelgoed van niet-gedeporteerde Joodse kinderen in de Dossin Kazerne in Mechelen, een museum en onderzoekscentrum over de Holocaust. Vastberaden, zeker nu antisemitisme weer oplaait en premier Verhofstadt zegt dat kinderen hun geschiedenis moeten leren, naar aanleiding van het belagen van Joodse kinderen in het Antwerpse district Wilrijk.

De familie Vandersteen krijgt lucht van de bezigheden van Verhaegen. De erven en zaakwaarnemers vinden dat het klaar is: op 25 februari 2005 beëindigt Helena Vandersteen per direct de samenwerking met hem. Diezelfde dag komt er een persbericht: “de nieuwe avonturen van Suske en Wiske zullen voortkomen uit een nauwe samenwerking tussen een tekenteam onder leiding van Luc Morjaeu en een scenarioteam aangestuurd door Peter Van Gucht.” Verhaegen komt overigens een paar maanden later alsnog met zijn Holocaust-verhaal, maar dan in een andere vorm: Senne en Sanne - Rebecca R.

Veel handen maken één avontuur

Het mag niet gebeuren dat er een tijdlang geen nieuwe Suske en Wiske in de winkels ligt. Dus gaat het team van Morjaeu en Van Gucht voortvarend aan de slag, met Het mopperende masker (2005) voor TrosKompas en Het slapende goud (2005) voor de rode reeks. Morjaeu komt over van Studio100, waar hij hoofd van het tekenteam was. Daarvoor werkte hij aan Jommeke in de studio van Jef Nys. Morjaeu en Van Gucht kennen elkaar goed — ze maakten ooit samen de gagstrip Rafke de raaf. Voor zijn scenarioteam haalt Van Gucht Erik Meynen terug, en Bruno De Roover blijft suggesties aanleveren. Morjaeu krijgt assistentie van Walter Van Gasse en Peter Quirijnen, die net als inker Eric De Rop en inkleurster Rita Bernaers blijven. Rita gaat al snel met pensioen en wordt opgevolgd door Isabelle Van Laerhoven, die ook weer vrij snel wordt vervangen door Sabine De Meyer. Niemand minder dan Charel Cambré komt er bij om de potloodtekeningen van Morjaeu uit te werken. (Vanaf 2013 tekent hij ook de succesvolle spin-off Amoras en is hij tegenwoordig de nieuwe tekenaar van De Kiekeboes, na het afscheid van Merho.) Dirk Stallaert werkt ook mee. Enkele jaren ervoor — in de tijd van Erik Meynen — is zijn naam al opgerakeld, maar Verhaegen zag hem niet zitten. Voor de rode reeks maakt Stallaert de opzet en uitwerking van figuren voor vier verhalen: De kaperkoters (2006), De watersater (2010), De zappende ziel (2011) en Suske de rat (2012), maar zijn grootste aandeel ligt in korte verhalen voor TrosKompas en het drieluik Het labyrint van de leeuw (2013). Tegenwoordig kennen we hem vooral van de hommage-albums voor de blauwe reeks en het Suske en Wiske / Jommeke crossover-album De vorsten van Onderland (2025).

In het eerste jaar wordt er voortgeborduurd op Verhaegens tekenstijl. Maar dan ruilt Suske zijn cargobroek in voor een nieuwere look, krijgt Wiske een fris jurkje en soms krijgt ze haar befaamde krullenkapsel uit de blauwe reeks terug. Langzaam komt meer van Morjaeus eigen stijl naar voren, geïnspireerd op de Suske en Wiske-avonturen uit de jaren ’60 — zijn favoriete periode.

Fragmenten uit Het mopperende masker en De sterrensteen
De eerste strook komt uit Het mopperende masker (2005), de tweede uit De sterrensteen (2008). Eerstgenoemde sluit naadloos aan op de stijl van Marc Verhaegen. Later vindt Luc Morjaeu zijn eigen stijl.

De studio wordt steeds minder een echte studio. De medewerkers komen wekelijks samen in Kalmthout, maar werken vooral vanuit huis. Dankzij moderne grafische software en steeds sneller internet is dat prima te doen. In januari 2014 wordt Christian Verhaeghe aangetrokken voor de achtergronden. Zijn eerste illustraties zijn te zien in Het schrikkelspook. In 2015 neemt Eric De Rop afscheid, na een decennialange carrière bij Studio Vandersteen — de enige die met zowel Vandersteen, Geerts, Verhaegen én Morjaeu heeft gewerkt. Zijn laatste inktwerk voor de Suske en Wiske-hoofdreeks is De fabuleuze freak, het laatste verhaal dat nog traditioneel met pen geïnkt is. Vanaf Sooi en Sientje worden de verhalen compleet digitaal gemaakt.

Sus en Wis 2.0

Dan breekt 2017 aan, het jaar met de meest drastische restyling ooit. De verkoopcijfers lopen verder terug, dus er moet wat gebeuren. De figuren moeten gemoderniseerd worden. Morjaeu houdt liever vast aan zijn stijl en schuift de klus door naar zijn assistent Wout Schoonis, die al sinds 2007 meewerkt, maar tot dan vrij anoniem bleef. Schoonis is de jongere generatie die het stokje uiteindelijk moet overnemen. Vanaf De planeetvreter krijgen de figuren een eigentijdser uiterlijk en de albums worden groter met een frisse paginalay-out.

Ontwerpen voor de nieuwe Suske en Wiske figuren door Wout Schoonis

In 2019 komt Thijs Wessels het team als inkter versterken. Hij is de eerste Nederlander die aan de Suske en Wiske-reeks meewerkt. Zijn debuut is De nacht van de narwal, met onder andere van zijn hand het noorderlicht op de cover.

In 2023 gaat Luc Morjaeu met pensioen en wordt Wout Schoonis de vijfde generatie hoofdtekenaar van Suske en Wiske. De krijtkampioen is Morjaeus laatste album in de hoofdreeks. Hij blijft nog wel twee jaar speciale projecten doen, zoals covers voor speciale uitgaven en enkele losse stripverhalen als De uil van Sidoneia, met hulp van Wessels, die onder Schoonis niet meer aan de hoofdreeks werkt, maar wel aan speciale edities. Ter gelegenheid van 80 jaar Suske en Wiske mag Morjaeu het jaarlijkse hommage-album maken: De anonieme alchemist.

De springlevende striphelden

Met Schoonis aan het roer gaat het in een nieuw, eigentijds en sneller tempo. Dat is goed te zien, ook op de covers. Wat je er ook van vindt: Suske en Wiske vormen nog altijd een indrukwekkend imperium. Naast de hoofdreeks verschijnen er sporadisch nieuwe kortverhalen en hommage-albums van gastauteurs. Helaas ligt Suske en Wiske Junior – wat de strips betreft – opnieuw stil (deze reeks is in 2001 gestart als Klein Suske en Wiske, als eerste getekend door Jeff Broeckx —  de man die een enorme bak met illustraties heeft gemaakt voor met name het Suske en Wiske Weekblad — later is hij voor Junior Suske en Wiske bijgestaan door de Nederlander Dick Heins), maar Amoras blijft nog altijd dik scoren en krijgt binnenkort zijn derde cyclus onder de noemer Helden van Amoras.

Kortom, anno 2025 — na een historie van maar liefst tachtig jaar — zijn Suske en Wiske misschien stokoud, maar nog altijd springlevend!

Meer weten over het verleden van Studio Vandersteen? Duik dan zeker in Studio Vandersteen – Kroniek van een legende en Willy Vandersteen – De interviews / De foto's 1945-1990.

We hebben ook een handig overzicht van alle Suske en Wiske-gerelateerde medewerkers van Studio Vandersteen.

Met dank aan Sebastiaan Krijnen.

----------

De Suske en Wiske-albums zijn als een tijdcapsule. Van mode en interieur tot de evolutie van de tekenstijl - elk album weerspiegelt zijn tijdperk. En laten we de talloze uitgaven en merchandise niet vergeten die in de afgelopen tachtig jaar zijn verschenen.

In dit jubileumjaar nemen we je mee op een bijzondere reis. Aan de hand van verschillende thema’s gaan we met de Teletijdmachine terug in de tijd, dwars door tachtig jaar Suske en Wiske!

Deel 1: Ze vieren het elke dag
Deel 2: De eerste pennenstreken
Deel 3: Van berenvel tot skinny jeans
Deel 4: Tussen strip en werkelijkheid
Deel 5: Tekenstrijd en teamwork

Gerelateerd nieuws